F

==

F Furie, zn, vr, daterend uit 1538, afgeleid van het Franse furie en het Latijnse furia (woede, razernij)

1) (mv: -s, furiën) in de Romeinse mythologie de benaming voor de drie wraakgeesten in de onderwereld die de bozen volgen en waanzinnig maken

synoniem: wraakgodin

2) (mv: -s) helleveeg

3) (mv: -s, furiën) in razende woede ontstoken vrouw

4) (geen mv.) razernij, woede

==

Vanaf de baai woei een stevige bries over het eiland, die een weggegooid frisdrankblikje over het plein deed rollen en de vlag bij het postkantoor deed wapperen. Abigail was te kwaad om er iets van te merken.

De bonte verzameling molens en molentjes op het gazon voor het makelaarskantoor veroorzaakte een hoop beweging en lawaai. Er brandde geen licht binnen en de voordeur was op slot. Abigail bonkte op de deur en riep: ‘Lottie. Ik ben het, Abigail Harker. We moeten praten.’

Er was een briefje op het raam geplakt: gesloten. Het woord was diverse keren met roze inkt onderstreept.

‘Komt dat even goed uit?’

Abigail stampte het trapje af en bleef midden tussen de draaiende tuinornamenten staan. Het geduld dat ze Lottie de vorige dag had betoond was omgeslagen in heftige verontwaardiging.

‘Rustig even,’ zei ze tegen zichzelf. ‘De een of andere onbekende kerel vertelt je een griezelverhaal en jij wilt het meteen op een lopen zetten? Hij is waarschijnlijk de dorpsgek. En jij staat op het punt de tweede te worden als je hier tegen jezelf blijft staan praten.’

Ze stapte tussen de tuinkabouters door, die als schildwachten langs het pad stonden, en liep terug naar haar auto. De stapel wasgoed lag op de achterbank van de stationcar op haar te wachten.

‘Ik was jullie helemaal vergeten,’ zei ze tegen het beddengoed en de handdoeken.

Abigail ging bij The Kozy Kettle langs om te vragen waar ze een werkende wasmachine en droger kon vinden. De John Deere-tweeling zat nog steeds aan hetzelfde tafeltje. Ruth keek op van de krant die ze aan het uitpluizen was.

‘Zo snel al terug, schat? Zo goed is het eten nou ook weer niet.’

‘Zeg alsjeblieft dat er een wasserette is op Chapel Isle, anders moet ik mijn lakens in de baai wassen.’

‘We mogen dan in een godvergeten gat wonen, maar zó erg is het nou ook weer niet. We hebben een echte wasserette. Loop een paar huizen verderop de straat in. Je kunt het niet missen.’

Omdat het zo dichtbij was, pakte Abigail het wasgoed bij elkaar en ging ze lopen. Nadat ze diverse keren langs dezelfde geschenkwinkels was gelopen, werden haar armen moe en begon haar ergernis behoorlijk toe te nemen.

‘Waar is dat ding in hemelsnaam?’

Abigail was er net aan toe de witte vlag te hijsen – of beter gezegd de witte kussensloop – toen ze een steegje tussen twee winkels zag. In de ruimte tussen de twee winkelpuien hing een houten plank met het woord wasserette in schrijfletters.

‘Natuurlijk. Niet te missen. Wat stom van me.’

Aan het eind van het steegje stond een voormalige garage met wasmachines en drogers die op muntjes werkten, goed verstopt als een clandestiene kroeg. Abigail begon het gevoel te krijgen dat Chapel Isle een soort besloten club was waarvan zij de geheime toegangscode niet had gekregen. Ze gooide haar was op een sorteertafel en stond de handdoeken te scheiden van de lakens toen iemand achter haar zijn aanwezigheid kenbaar maakte door te kuchen.

‘Bent u gekomen om uw was te doen?’

Op de drempel van de wasserette stond een man in een grof geribde corduroy broek. Hij had de prominente onderbeet van een buldog en was een kop kleiner dan Abigail.

‘Eh, ja. Ja, dat klopt.’

‘Niets zo prettig als schone kleren.’

‘Inderdaad.’

‘U zult zeep nodig hebben. Hebt u die bij u?’

‘Nee, nu u het zegt, dat heb ik niet.’

De man hield meelijdend zijn hoofd schuin. ‘Zonder zeep kunt u uw was niet doen.’

‘Daar hebt u gelijk in.’

‘Ik kan u wel wat lenen,’ zei hij met nadruk op het laatste woord.

‘Echt waar? Ik kan u er ook voor betalen.’ Abigail pakte haar portemonnee.

‘Ik hoef uw geld niet.’ Ze maakte eruit op dat hij meer zeep terug wilde. De man liep naar een kast en haalde er een kolossale emmer wasmiddel uit, die hij op de sorteertafel zette.

‘Denkt u dat u genoeg hebt?’ grapte ze.

Zijn wenkbrauwen gingen naar elkaar toe toen hij wat wasmiddel voor haar in kartonnen bekertjes deed. Met een stalen gezicht antwoordde hij: ‘Je kunt nooit genoeg wasmiddel hebben. Breng de volgende keer gewoon wat mee. Dat is alles.’

‘Doe ik.’

Ze wilde de eerste lading handdoeken in de dichtstbijzijnde wasmachine stoppen, maar de man klakte afkeurend met zijn tong. Ze probeerde de volgende en hij deed hetzelfde. Toen Abigail naar de derde wasmachine in de rij stapte, knikte hij instemmend. Toen ze de tweede lading in een andere wasmachine wilde stoppen, klakte de man weer tot ze de juiste machine had gekozen.

‘Hebt u kwartjes?’

Abigail keek in haar portemonnee. Ze had er niet genoeg voor beide ladingen. ‘Is er geen wisselautomaat?’

‘Ik kan wel voor u wisselen.’

Hij pakte haar dollarbiljetten aan, stak zijn hand in zijn zak en haalde er een vuistvol kwartjes uit.

Dit was al te zot. Abigail kon het niet nalaten te vragen: ‘Bent u de eigenaar?’

‘Wie, ik?’ antwoordde hij gevleid. ‘Nee.’

‘U houdt zeker gewoon van wasgoed?’

‘Dat zou je kunnen zeggen. U kunt wel zolang gaan als u wilt. Ik let wel op uw was.’

‘Bedankt. Geloof ik.’

‘Een cyclus duurt vijfentwintig minuten, dan moet u weer hier zijn om de boel over te laden in de drogers.’

Dat was eerder een bevel dan een suggestie. Met een laatste blik op de man met de onderbeet en op haar wasgoed, dat al machteloos ronddraaide in de machines, pakte ze haar tas en vertrok ze.

==

Vijfentwintig minuten was niet veel voor een uitgebreide verkenningstocht, maar Abigail kon in elk geval wel iets van het dorp zien. Alles was beter dan in de wasserette blijven wachten. De kreten van de zeemeeuwen lokten haar naar de pier. Veel van de boten die ze de vorige dag had gezien, waren nu verdwenen, al lagen er nog wel enkele. Er lagen geen jachten of andere plezierboten aangemeerd. Alleen een handvol roeiboten en sloepen waar de leeftijd van af te zien was lagen vredig te dobberen. Wat benijdenswaardig om zo onbezorgd en onverstoorbaar te zijn, dacht Abigail.

Ze wandelde over de pier. Het was opkomend tij en de zeepokken op de meerpalen zouden al snel onder water verdwijnen. De vlekkerige witte diertjes staken scherp af tegen het donkere hout. Abigail speelde met het woord ‘zeepok’ en liet het door haar mond rollen als een wijnkenner die de smaak wil testen. Het was een plofwoord, dat de wangen naar buiten duwde en tegen de tanden ratelde. Dat was het mooie van taal. Geluid vormde woorden, die ergens betekenis aan gaven. Liefde was geen liefde zonder exact die klinkers en medeklinkers. Hetzelfde gold voor vrees. Abigail had ervaring met allebei. Ze wist hoe beide haar ademhaling versnelden, haar huid deden tintelen en haar hoofd deden tollen. Liefde en vrees telden allebei maar een paar letters, maar er lag een wereld van verschil tussen de woorden.

Jaren voordat Abigail ooit voet op Chapel Isle had gezet, wist ze al hoe het was om daar met een vlot de zee op te gaan, schelpen te rapen aan de vloedlijn, het fijne zand te zeven tussen haar tenen. Ze kende zelfs de kleur van de zonsondergang. Paul had haar alles verteld over het eiland waar hij als kind de zomers had doorgebracht. Zijn jeugdherinneringen vulden haar hoofd alsof het haar eigen herinneringen waren. Ze kon de zee bijna op de kust horen klotsen. Maar verbeeldingskracht was beperkt. Ze waren van plan geweest naar Chapel Isle te gaan voor hun huwelijksreis, maar Abigails ouders hadden hun in plaats daarvan een reis naar Maui cadeau gedaan. Daarna had Paul beloofd haar mee hierheen te nemen wanneer ze genoeg geld hadden. Toen ze het zich eenmaal konden veroorloven, werden de plannen steeds aangepast aan de omstandigheden. Het was niet het juiste moment geweest.

In de maanden voor de brand was Abigail bij Paul gaan aandringen op een reisje naar Chapel Isle. Ze had Justin daarbij als motief aangevoerd. Ze wilde dat hun zoon dezelfde bijzondere jeugdervaringen zou krijgen die hij had gehad. Ondanks zijn drukke werkschema vroeg Paul twee weken vakantie aan in augustus, zodat ze met hun gezinnetje naar het eiland konden. Dan kon hij haar alle plekken laten zien waar hij in zijn jeugd zo van had genoten. Een daarvan was de vuurtoren van het eiland. De herinnering daaraan was voor Paul een dierbaar souvenir. Als hij erover praatte, verscheen er onvermijdelijk een glimlach om zijn mond.

‘Het was het meest verbazingwekkende dat ik ooit heb gezien,’ zei hij met jongensachtige eerbied. ‘Ik had het idee dat niets ter wereld groter was dan die vuurtoren. Ik droomde vaak dat de vuurtoren nog werkte en dat ik er woonde en de boten bij zwaar weer de haven in leidde. Dat ik de zeelui veilig naar huis haalde. Dat waren enkele van de mooiste dromen die ik ooit heb gehad.’

Pauls dromen werden Abigails dromen. Ze werd wakker na een nacht met fantasieën over gestrande zeelui bij een vuurtoren die ze nog nooit had gezien. Het was dezelfde droom die ze de nacht voor de begrafenis had gehad. Er konden maar weinig resten van haar man en zoon uit het vuur worden gered, niet veel meer dan verkoolde botten. Abigail had niettemin twee doodskisten besteld, een voor een volwassene en een voor een kind. In Justins kist had ze een speelgoedautootje gelegd dat hij per ongeluk bij de peuterspeelzaal had laten liggen. Pauls kist bevatte haar trouwring.

==

De zeemeeuwen die haar naar de baai hadden geroepen, bevrijdden haar met hun kreten ook weer uit de greep van het verleden en haalden haar terug naar het heden. Abigail merkte dat ze aan het eind van de pier stond, gevaarlijk dicht bij de rand. Ze herinnerde zich niet hoe ze daar was gekomen. Een halfuur was ongemerkt voorbijgegaan.

Sinds de brand had ze af en toe iets meegemaakt wat op slaapwandelen leek. Minuten of zelfs uren verstreken in een waas. De wetenschap dat ze haar lichaam kon verlaten en dat het dan op eigen houtje en misschien zelfs tegen haar wil handelde, bracht haar van haar stuk.

Toen ze terugkwam bij de wasserette, was de man met de onderbeet verdwenen. Haar handdoeken en beddengoed lagen in natte stapels op de sorteertafel. Hij had ze er voor haar uitgehaald.

‘Híj is in elk geval geen spook.’

‘Ik doe dat ook.’

Blozend draaide Abigail zich om toen de man uit een voorraadkast tevoorschijn kwam.

‘Wat doet u ook?’

‘In mezelf praten. Niets om je voor te schamen. Niemand luistert zo goed als je eigen stel oren.’

‘Dat is...’ Ze zocht naar een opvatting die niet beledigend zou zijn. ‘Niet onwaar.’

‘Ik heb een paar drogerdoekjes voor u.’

‘Deze kunnen wel zonder.’

De man stak zijn vinger op. ‘Dat zou ik niet adviseren. Dan worden uw spullen statisch. Dat kan tot wel 12.000 volt gaan. De doekjes voorkomen dat.’

‘Wauw. Wie weet dat nou?’

Hij reikte haar de doekjes aan alsof hij wilde zeggen: Ik wist het en u zou het ook moeten weten.

‘Van het huis?’ vroeg Abigail.

‘Van het huis.’

Ze wilde het natte beddengoed al in een willekeurige wasdroger stoppen, maar wendde zich toen tot hem. ‘Kunt u een droger van de dag adviseren?’

Stralend begon hij: ‘Naar mijn mening is nummer acht verreweg de beste voor lakens en slopen, niet ideaal voor tere weefsels. Ik heb wat moeite met de afstelling. Hij wordt erg heet. Voor uw handdoeken zou ik nummer elf aanraden. De temperatuur blijft heel gelijkmatig.’

‘Nummer acht dan maar.’ Abigail laadde onder het toeziend oog van de man de natte was in de droger.

‘Het is over veertig minuten klaar,’ zei hij.

‘Begrepen. Kunt u me vertellen waar ik een supermarkt kan vinden?’ Ze wilde niet de hele tijd met hem over voltage en temperatuurinstellingen praten en moest bovendien nodig boodschappen doen.

‘Iets verderop in de straat is aan de rechterkant een kruidenierszaak. U kunt het niet missen.’

‘Kan het niet missen, hè? Dat heb ik vaker gehoord.’

==

Op het dak van een gebouw van het model boerenschuur iets verderop prijkte een groot bord met daarop weller’s market. Abigails nieuwe vriend van de wasserette had gelijk: ze had hier zelfs geblinddoekt niet overheen kunnen kijken.

De winkel had iets geïmproviseerds. Rijen triplex planken en rekken op ondersteboven geplaatste kratten riepen een sfeer op van een reizende voorstelling, die elk moment ontmanteld en naar een andere locatie verplaatst kon worden. De kassa’s vooraan in de winkel waren weliswaar leeg, maar Abigail hoorde elders in de winkel geschuifel. Ze pakte een karretje en reed van rij na rij. Ze had er spijt van dat ze geen lijstje had gemaakt.

‘Maakt niet uit. Je hebt álles nodig.’

Een van de wielen van het karretje stropte en dat maakte het lastig manoeuvreren. Het kapotte wiel piepte monotoon en de voorkant van het karretje trok steeds naar de winkelrekken toe. Hoe meer ze in het karretje laadde, hoe lastiger het te besturen werd. Omdat Lottie verdwenen was en Abigail haar het huis dus niet kon laten schoonmaken, had bevoorrading nu de hoogste prioriteit. Ze kon al dat stof niet nog een nacht verdragen, dus gooide ze de producten in haar karretje die claimden het krachtigst en agressiefst te zijn.

‘Hoe sterker hoe beter.’

Ze sloeg ook allerlei proviand in. Dat was het effect van honger. Toen ze haar kar tot de rand toe had gevuld, was Abigail klaar om af te rekenen.

Achter de kassa, kromgebogen en verdiept in een goedkoop romannetje, zat Janine, de vrouw uit The Kozy Kettle. Abigail laadde haar boodschappen op de band en hoopte dat Janine haar niet zou herkennen. Jammer genoeg deed ze dat wel.

‘Heb je kortingsbonnen?’ vroeg Janine bits.

Abigail had sinds voor de brand geen boodschappen meer gedaan. Haar tas lag in het kinderzitje van de winkelwagen, waardoor ze plotseling aan Justin moest denken. De steek van verdriet deed haar hoofd even tollen.

‘Ik vraag of je kortingsbonnen hebt.’

‘Ik? Kortingsbonnen? Nee, die heb ik niet. Niet dat ik ze nooit gebruik,’ stamelde Abigail, bang dat Janine haar verwarring zou aanzien voor minachting. ‘Ik heb er alleen geen bij me. Ik ben hier nieuw. Ik ben pas gisteravond aangekomen, heb nog niet eens uitgepakt en heb erg slecht geslapen en ik, ik... ik zal mijn mond nu maar dichthouden.’

Janine kneep haar ogen tot spleetjes en sloeg zwijgend Abigails boodschappen aan. Toen Abigail ze wilde inpakken, hield Janine haar tegen.

‘Dat doe ik wel.’

‘Ik dacht dat ik misschien kon helpen.’

‘Nou, liever niet.’

Abigails gezicht gloeide van schaamte. Ze wist geen scherpe respons te bedenken en wachtte dus maar tot Janine klaar was met haar boodschappen inpakken en daarna het totaalbedrag noemde. Dat was hoger dan Abigail had verwacht. Ze had extra geld voor dergelijke uitgaven opgenomen voordat ze uit Boston vertrok en gaf Janine drie grote biljetten, een reden temeer voor de vrouw om haar niet te mogen.

Ze stak Abigail het wisselgeld toe. ‘Prettige dag verder.’

‘Dat gaat zeker lukken.’

Het was een slappe reactie. Bovendien viel het niet mee om triomfantelijk te kijken terwijl ze het weerbarstige winkelwagentje van de winkel naar haar stationcar duwde.

‘Wat mankeert dat mens toch?’ tierde Abigail toen ze de boodschappentassen in de auto schoof. ‘Ik ben haar pas één keer eerder tegengekomen en ze heeft al een hekel aan me. Hoe kun je een hekel hebben aan iemand aan wie je nog niet eens bent voorgesteld?’

Toen zag Abigail de John Deere-tweeling uit The Kozy Kettle op de hoek naar haar staan staren. Ze bloosde.

‘Goedemorgen,’ zei ze, en ze zwaaide.

De mannen waggelden zo snel weg als hun artritische benen hen konden dragen.

‘Geweldig. Iedereen die je tot nu toe hebt ontmoet, denkt dat je gek bent. En over gek gesproken, het is tijd om je was te gaan halen.’

==

Toen Abigail bij de wasserette aankwam, stond de man met de onderbeet haar lakens op te vouwen.

‘Dat moet je doen zolang ze nog warm zijn, anders kreuken ze,’ legde hij uit terwijl hij de stof gladstreek en de plooien eruit wreef. ‘Geldt ook voor de handdoeken. Die heb ik al gedaan.’

Ze vond het een verontrustend idee dat hij haar lakens en handdoeken aanraakte en moest een grimas onderdrukken.

‘Hier. Ik wist niet meer welk merk u gebruikte.’ Abigail had een doos waspoeder en wat drogerdoekjes voor hem gekocht.

Hij knipperde met zijn ogen. ‘Dit zijn van die dure. Het beste van het beste. Dat had niet gehoeven.’

‘Het stelt niet zoveel voor.’

‘Dank u.’

‘Laat maar zitten.’

Ik meen het, dacht ze, hou erover op.

Deze ervaring, die eerst nog grensde aan het bizarre, was nu ronduit bizar. Abigail verlangde terug naar de veiligheid van de vuurtoren. Ze pakte haar wasgoed en liep naar de deur.

‘Ik moet weg. Moet nog het een en ander doen en een paar mensen spreken.’

‘Okidoki, dan wens ik u nog een fijne dag.’

Tijdens de rit naar huis overdacht Abigail de gebeurtenissen van die ochtend en ze vroeg zich af of ze wel de moeite moest nemen om uit te pakken. Ze kon ook de huurovereenkomst openbreken en het verschil bijbetalen. Alleen zou dat inhouden dat ze haar nederlaag toegaf.

Abigail had zich maandenlang verslagen gevoeld. De brand was een verrassingsaanval geweest en ze was overweldigd door verdriet, dat een zware wissel had getrokken op haar levenslust. Op sommige dagen werd ze wakker met het idee dat ze in het lichaam van iemand anders zat. Op andere dagen bad ze dat dat het geval was. Dan staarde ze naar haar vingers en kon ze zich niet herinneren of haar nagels altijd al zo kort waren geweest. Of ze keek naar haar sproeten in de spiegel en wist niet hoelang die er al zaten. Haar armen leken onhandig, haar benen slungelig, haar ribbenkast te klein voor haar pijnlijk gezwollen hart. Abigail had op het punt gestaan de strijd om zichzelf terug te vinden te verliezen en kon zich nu geen nederlaag veroorloven.

Ze reed langs het weiland, een teken dat ze halverwege de weg naar de vuurtoren was, toen haar oog op een sprankje kleur viel, een streep blauwgrijs in de zee van bewegende groene halmen. Er liep een reiger door het gras. De pure schoonheid van het tengere lichaam van de vogel bracht Abigail ertoe af te remmen. De reiger stapte gracieus het weiland over, tot hij in de struiken en uit het zicht verdween.

Abigail besloot het op te vatten als een teken. Paul had van Chapel Isle gehouden. Zij zou er ook van leren houden.

‘Je blijft hier,’ zei ze vastberaden. ‘Dit is precies wat je nodig hebt.’

Zichzelf dat vertellen was één ding. Het geloven was iets anders.